Interpretatie van de site Hermansheuvel

Sinds de jaren 1950 werden op de Hermansheuvel naar schatting 20.000 tot 100.000 artefacten ingezameld, waaruit bleek dat de overgrote meerderheid van de vondsten uit de midden-Neolithische Michelsbergcultuur stamt. Van alle tienduizenden vondsten dateren enkele uit de ijzertijd, de Romeinse tijd en de vroege middeleeuwen. Gezien de geringe hoeveelheid vondsten na langdurige intensieve prospectie betreft het in deze perioden vermoedelijk echter steeds kleinschalige, kortstondige bewoning.

Er werd in 1971 en 1992 reeds verkennend onderzoek uitgevoerd op de site. Op luchtfoto’s uit 2004 en 2005 is een mogelijke dubbele gracht zichtbaar die het zuidwestelijke deel van de Hermansheuvel afsloot van de rest van het plateau. Het grote aantal gekende vondsten uit het midden-Neolithicum afkomstig van precies deze locatie deed vermoeden dat het hier een aardwerk uit de Michelsbergcultuur betrof.

In 2011 werd in opdracht van het agentschap Onroerend Erfgoed een archeologische studie uitgevoerd door het archeologisch adviesbureau RAAP in functie van een eventuele bescherming van de site. Dit onderzoek had als doel de aard, datering en bewaringstoestand van eventuele sporen ter hoogte van, binnen en buiten de vermoedelijke grachten vast te stellen, en de site in het algemeen te karteren en te waarderen om maatregelen te kunnen nemen om de archeologische site zo goed mogelijk te bewaren. Hiervoor werden volgende onderzoeken uitgevoerd:

  • bureauonderzoek, bestaande uit een analyse van de gegevens van vroeger onderzoek, het achterhalen van informatie bij regionaal actieve amateur-archeologen, het bestuderen van bodem-, geo(morfo)logische en topografische kaarten om de ontwikkeling van landschap en bodem te beschrijven, en het bestuderen van het digitaal hoogtemodel en erosiekaarten om de gaafheid van de bodem en de vindplaats te bepalen.
  • landschappelijk booronderzoek, met het verkrijgen van een doorsnede van het landschap en inzicht in de bodemopbouw en erosieprocessen tot doel.
  • geofysisch onderzoek, met inbegrip van controlerend booronderzoek
  • proefsleuvenonderzoek

Beschrijving

De archeologische studie leverde positieve resultaten op. Aan de hand van geofysisch onderzoek en boringen werd op een relatief snelle, goedkope en non-destructieve manier informatie over de precieze ligging, diepte en doorgangen van de grachten verkregen. Bij proefsleuvenonderzoek konden zowel de binnen- als buitengracht aangesneden en gedateerd worden.

Geofysisch onderzoek

Een stalen hoogspanningsmast en stalen draden van een boomkwekerij verhinderden goede resultaten bij magnetometrisch onderzoek, maar de meetgegevens van het weerstandsonderzoek tonen twee duidelijke lijnen die geïnterpreteerd moeten worden als de grachten van het Michelsbergaardwerk. Op basis van deze meetgegevens zijn de grachten ongeveer vijf meter breed. Zij liggen vrijwel parallel op een afstand van circa 28 meter. De buiten- en binnengracht werden over een lengte van respectievelijk 159 en 136 meter vastgesteld. Er zijn geen aanwijzingen dat er andere grachten in het onderzochte deel van het aardwerk aanwezig zijn.

Luchtfotografie

De ligging, oriëntatie en breedte van de grachten komen overeen met de cropmarks zichtbaar op de luchtfoto’s. Door deze luchtfoto’s te georefereren kon bovendien het verdere verloop van de grachten vastgesteld worden. Ze zijn waarneembaar over een lengte van respectievelijk 305 en 368 meter. In het westelijke deel van het aardwerk zijn onderbrekingen in beide grachten zichtbaar. Het kan echter niet worden uitgesloten dat dit geen echte doorgangen betreft, maar slechts ondiepe delen van de grachten. Op basis van de gegevens van de luchtfoto’s kan de omvang van het aardwerk worden berekend: 5,5 tot 6 hectare binnen de binnengracht, en 6,5 tot 7 hectare binnen de buitengracht.

Controlerende boringen

Het geofysisch en luchtfotografisch onderzoek werd aangevuld door controlerend booronderzoek. Hierbij konden beide grachten in meerdere boorraaien worden herkend. In sommige boringen werden houtskoolpartikels en brokjes verbrande leem aangetroffen, maar geen aardewerk of vuursteen.

Proefsleuvenonderzoek

Beide grachten werden eveneens aangesneden in het proefsleuvenonderzoek. Daarbij bleek de binnengracht maximaal 2,2 meter diep vanaf het huidig maaiveld en ongeveer 5,8 meter breed, terwijl de buitengracht maximaal 1,7 meter diep en vijf meter breed was. De insteek van beide grachten was vrij steil en beiden bezaten een vlakke bodem van respectievelijk 3,2 meter en 2,3 meter breedte. In het profiel waren respectievelijk negen en zes vullingslagen te onderscheiden. De doorsnede van de binnengracht was nagenoeg symmetrisch, maar deze van de buitengracht bleek licht asymmetrisch: de hoek van de insteek aan het binnenterrein is minder steil dan die aan het buitenzijde van het aardwerk (60° tegenover 75°). Aan de binnenzijde van de grachten werden tevens twee kuilen opgetekend, die op basis van koolstofdatering in de Romeinse tijd moeten geplaatst worden.

In de binnengracht werden 223 scherven en negentien lithische vondsten aangetroffen, terwijl de buitengracht 179 scherven en zes lithische vondsten opleverde. Het aardewerk bestaat naast enkele grote stukken overwegend uit relatief kleine scherven. Het type pot kan vaak niet worden bepaald, maar in de binnengracht zijn in elk geval de resten van een tulpbeker gedumpt, terwijl in de buitengracht de resten van een tulpbeker en minstens twee potten met knobbeloren werden aangetroffen. Op basis van magering, afwerking en het voorkomen van (knobbel)oren is het overgrote deel van de keramiek, en daarmee tevens beide grachten, in het midden-Neolithicum te plaatsen. Beperkte 14C-datering van houtskoolfragmenten bevestigt dit voor de buitengracht.

Bij het proefsleuvenonderzoek werd een ensemble van 47 vuurstenen artefacten aangetroffen dat qua samenstelling aansluit bij de amateurcollecties. Er werden tevens drie stukken van maalstenen en een hardstenen bijl gerecupereerd. Pogingen tot monstername van macrobotanische resten en pollen leverden op deze locatie echter maar weinig bruikbaar materiaal op.

Landschappelijk booronderzoek

43 landschappelijke boringen, geplaatst in drie raaien, boden een inzicht in de bodemopbouw en –bewaring van de Hermansheuvel.

Bewaringstoestand

De bodembewaring is relatief goed. Op de centrale percelen van het onderzoeksgebied is de erosie laag door de relatief vlakke ligging. Op de zwak hellende delen van de voormalige akker is erosie eveneens relatief beperkt gebleven. De zuidelijke en westelijke rand van het onderzoeksgebied, evenals het noordwestelijk deel van het onderzoeksgebied, zijn steile hellingen en in principe wel zeer gevoelig voor bodemerosie. Begroeiing met bomen en struiken beschermen echter de zuidelijke en westelijke rand, maar op de akkers in noordwesten geldt wel een hoge kans op bodemerosie.

De conservering van de gracht wijst niet op sterke aantasting van de bodembewaring. Ook hernieuwde vondsten na dieper ploegen en de aanwezigheid van duidelijke concentraties in verschillende vondst- en werktuiggroepen binnen de site wijzen erop dat de totale erosie gering is en de bewaring van de archeologische site er niet te sterk door werd aangetast. Het gegeven dat aan de zuid- en westvoet van de Hermansheuvel zeer weinig vondsten zijn gedaan duidt eveneens op geringe aantasting door erosie van de site.

Het gebruik van deze locatie van het laatneolithicum tot de vroege middeleeuwen was vermoedelijk vrij extensief, waarbij het aardwerk nauwelijks werd aangetast. Lithische artefacten zijn goed bewaard en aardewerk is in de grondsporen aanwezig. Organische resten zijn naar verwachting alleen geconserveerd in verkoolde toestand in sporen of onder de grondwaterspiegel in diepe sporen.


Bron: P. Van den Hove en M. Van Gils, 2014, Digitaal beschermingsdossier 4.001/24008/101.1, Bekkevoort: de midden-Neolithische site op de Hermansheuvel.

Deel deze pagina