Punt 11 erfgoedwandeling Molenbeek - Bloesemkunstwerk Bijéénraad

Kunstenaar David Hoppenbrouwers maakte in 2018 het kunstwerk 'De Bijéénraad' in opdracht van provincie Vlaams-Brabant. Dit kunstwerk, symboliseert het bijeenbrengen van flora, fauna en de mensheid in onderlinge afhankelijkheid. Het bestaat uit gestapelde delen die zijn vervaardigd uit beton. Ze vormen samen een compositie die een stuk honingraat uitbeeldt. Je mag het beklimmen en je kan erop zitten of liggen.

Bovenaan staat het woord 'Appel' in 10 verschillende talen: een verwijzing naar de multiculturele samenstelling van mensen die werkzaam zijn in de fruitteelt, de internationale export en het toerisme.

Waarom een honingraat? Wel, bijen zijn net als mensen hoogontwikkelde sociale insecten met een uitstekende arbeidsverdeling, defensie en communicatie. Bijen bezoeken en bestuiven planten, gewassen en bomen. Wereldwijd houden ze zo 30% van het voedselaanbod van de mens in stand! Ze zijn daarom van onschatbare waarde.

Fruitteelt in Molenbeek-Wersbeek (Hageland)

Vroeger had men enkel hoogstamfruitbomen van appels en peren, kersen en pruimen. Dit fruit werd gebruikt om in eigen behoeften te voorzien. Later werd de fruitteelt steeds meer geruggensteund door wetenschappelijke onderzoeksinstanties. In Haspengouw kwam er in 1943 het Opzoekingsstation van Gorsem. Tom Deckers uit Wersbeek was vele jaren onderzoeker in dit onderzoekcentrum te Gorsem. (Is nu op pensioen) Zij deden onder meer onderzoek naar gunstige plantafstanden en een betere vruchtzetting. In 1922 kwam de eerste laagstamaanplant in België. In Haspengouw waagde landbouwingenieur Paul Nicolaï in 1929 een eerste voorzichtige poging met laagstam als tussenaanplant bij hoogstam, beide bleken echter niet combineerbaar. Professor Nicolaï (nu boomkwekerij Nicolaï) begon laagstambomen te kweken. Fruittelers noemden dit toen ‘stekskes’ en waren argwanend tegenover deze aanplantingen. Sommigen zaaiden graan tussen de jonge aanplantingen om zeker nog een kleine opbrengst te hebben op hun akkers. Die 'stekskes' moeten toen vooral Golden geweest zijn. Ouderen uit Wersbeek vertellen dat het aanplanten van laagstamboomgaarden hier gestimuleerd werd onder impuls van pastoor Polleunis die zelfs de mensen meenam om bij de familie Nicolai naar de nieuwe bomen te gaan kijken. Maar de pastoor was er enthousiast over en bij Nicolai stonden deze bomen toen al, dus zou het zo slecht nog niet zijn. Waarschijnlijk werden de eerste laagstambomen rond 1950 gepland aan het kasteel in Wersbeek. Vader Deckers was hoofd van het proefcentrum voor tuinbouw te Rillaar. Na de Golden deed de Jonagold zijn intrede, mede doordat de Franse Golden onze markten overspoelden en er geen afzet meer was voor onze eigen Golden.

Alles evolueert en nu plant men jonge bomen met een stevige onderstam die na twee jaar vruchten dragen. Er komen regelmatig nieuwe appelsoorten op de markt. Conferenceperen werden de laatste jaren massaal aangeplant. Ook boomgaarden met laagstamkersen worden belangrijker.

*************

In de jaren 1950-1960 bracht het fruit van hoogstamboomgaarden steeds minder op, omwille van de dalende vraag. De enorme diversiteit aan hoogstamsoorten stimuleerde de vraag niet. De fruithandel had geen behoefte aan duizend-en-één soorten met evenveel smaken en prijzen.

De overheid probeert de afzet te vergemakkelijken door de laagstam te stimuleren, onder andere via rooisubsidies voor hoog-stamboomgaarden. Telers die hun aanplantingen vernieuwen, zullen, indien mogelijk, laagstam aanplanten. Hieraan zijn echter ook nadelen verbonden. De landbouwer is meteen gedwongen tot een zekere mate van specialisatie. Hij kan geen vee meer laten grazen in de boomgaarden. Een gemengd bedrijf uitbreiden is op die manier zeer moeilijk. Hiernaast dreigen heel wat oude hoogstamsoorten te verdwijnen. Iets wat niet opbrengt, is voor de professionele fruitteler niet interessant om te telen. De Keulemannekes, Reinettes enz. doorstaan de vergelijking met de nieuwe rassen niet. Bij een aantal mensen leeft echter de bezorgdheid dat de diversiteit aan fruitbomen, die tevens als biotoop fungeren voor heel wat dieren, verloren zal gaan.

*****

Om veel en goed fruit te bekomen moeten de bloesems in het voorjaar bevrucht worden. Dit bevruchtingswerk gebeurt hoofdzakelijk door honingbijen, wilde bijtjes en hommeltjes. Een paar jaren geleden ontdekte men in de buurt van de pastorij van Molenbeek een vierbandgroefbij. Men dacht dat deze soort bij ons uitgestorven was. De bijtjes vliegen van bloem naar bloem om nectar op te zuigen en verspreiden ondertussen het stuifmeel in de boomgaard. Hierdoor komer er later appels of peren op de bomen. Honigbijen worden uitgezet in kasten in de plantage door de imker. Voor de wilde bijensoorten heeft de teler kastjes met holle bamboestelen opgehangen tussen het fruit. Men noemt dit een bijenhotel. In die holle bamboestelen leggen ze hun eitjes. Sommige gemeentebesturen (onder impuls van het Regionaal Landschap Noord-Hageland) zetten grote bijenhotels in de natuur om zo het aantal wilde bijtjes te doen aangroeien. De wilde bijtjes zouden de bloesems het best bevruchten. Er bestaan vele soorten bijen, sommige soorten nestelen zich in de opstaande kanten van holle wegen. Na de bloeitijd moet het fruit in wording beschermd worden tegen ziektes en schadelijke insecten. Veertig jaar terug gebruikten de telers spuitproducten die altijd niet gezond waren. In tegenstelling tot vandaag, was er vroeger minder controle op gebruikte producten. Vandaag worden de boomgaarden gecontroleerd op gebruikte producten. Men ontleedt het gras en de bladeren van de bomen, later ook de vruchten om verboden producten op te sporen.
Naast spuitproducten gebruikt de teler ook nuttige insecten om schadelijke insecten te verwijderen. Nuttige diertjes zijn: Lieve-Heerbeestjes, oorwurmen, sluipwespen, wantsen, enz. Feromoonvallen worden ook gebruikt. Deze werken met geuren om er voor te zorgen dat schadelijke insecten zich niet voortplanten. Nuttige wantsen hebben een bruine kleur, schadelijke hebben een groene kleur (groen, om zich te verstoppen tussen de groene bladeren). Als er in het voorjaar nog nachtvorst is, kan dit schadelijk zijn voor de bloesems en later voor de vruchtvorming. Daartegen worden ook hulpmiddelen ingezet, zoals beneveling met water, rookpotten en warmtekanonnen. Wanneer de bloesems aangetast worden door de nachtvorst krijgt men minder en veel misvormd fruit. Conferenceperen kan men met een niet-schadelijk product spuiten zodat er nog vruchtvorming is. Deze peren hebben geen pitten. Nog een gevaar voor het fruit zijn de hagelbuien. Sommige fruittelers gebruiken een hagelkanon dat bij een hagelbui door trillingen de hagelwolken uiteen drijft. (dit werkt goed). Andere telers beschermen hun plantage met hagelnetten (kost veel geld)

******

Zo kan iedereen genieten van gezond fruit. De honingbij levert lekkere honing van de fruitbloesems in het voorjaar. De appels, kersen en peren zijn lekker en gezond om op te eten, maar er zijn nog meer producten die afgeleid zijn van dit heerlijk fruit, zoals appelsap, peren- en appelsiroop, kersensap, peren- en appellikeuren en zelfs pralines met fruitsmaak.

*******

De Vierbandgroefbij is met haar 13 tot 16 mm één van de grootste bijensoorten van ons land. Ze behoort tot de groefbijen, waarvan de vrouwtjes te onderscheiden zijn door de overlangse dwarsgroef op het laatste achterlijfssegment. Op 24 mei 2016, tijdens een inventarisatie in Bekkevoort, werd een vrouwtje van de Vierbandgroefbij ontdekt, zittend op een witte klaver in een gazon in Molenbeek-Wersbeek. Klei- en leemhellingen of wanden van holle wegen en groeven zijn favoriete nestplaatsen van deze opvallende verschijning. Ook vele andere wilde bijen nestelen er. De Vierbandgroefbij vertoont een vorm van sociaal gedrag dat uitzonderlijk is in de wilde bijenwereld. Vrouwtjes leven namelijk voor een bepaalde periode samen met hun nakomelingen. Nadat vrouwtjes gepaard hebben, overwinteren ze onderin de oude nesten waarin ze geboren zijn. Deze nesten worden gebouwd in de vorm van een primitieve raat met vijf tot twintig broedcellen.

Deel deze pagina